
voor R.
Omdat ik er niet bij was, maar het wel zag.
Je stem ben ik niet vergeten, de woorden die we spraken zullen niet in de tijd vergaan.
Je proza en poëzie heb ik gelezen. De herinnering aan je stem komt onmiddellijk terug.
Ik zag je met opgestoken arm: het is de balansarm in je voordracht, je presentatie.
Ook tijdens het verhaal over Gilgamesj. Het is je beeld geworden.
De arm die je in evenwicht houdt, een eigen leven leidt. De rest is stabiel en rustig.
Hij reikt naar de zaal -naar je toehoorders- en raakt me bijna.
Wil je daarmee afstand bepalen, of iets aangeven, misschien iets vragen?
Soms het een, dan weer het ander?
De woorden zie ik via de arm naar je hand glijden, daar verspreiden ze zich
in opwaartse kracht naar je vingers -als in een delta- en zweven de ruimte in.
Ik kan ze vangen en tot me nemen als het water van de Eufraat -of was het de Tigris-
het water uit oude verhalen, ver weg, waar eens het paradijs was.
Je brengt het verhaal als de meester-verteller van zeer oude waarden.
Soms is de hand naar boven gedraaid en deels open om hem te vullen
met zoete dadels, rijpe vijgen en een enkele pittige olijf. (‘Als je daar tenminste aan toe bent’).
Ze horen bij het oude landschap dat je met passie beschrijft.
Van bitter en zuur is geen sprake.
Je laat ons lopen over oeroude grond, ruiken aan brakke wateren en ademen in azuurblauwe lucht.
Je spreekt met vuur over liefde en jaloezie, genegenheid en vriendschap.
Wees voorzichtig met die arm! Hij begeleidt en stuurt je en geeft je goede richting.
Natuurlijk moet ik ook aan de kreeft denken, die zijn poot had beschadigd maar
daar in het water weinig of geen last van had.
Ik zag je in volle overgave -zonder schroom of terughoudendheid- vertellen en bewegen:
zo mooi.
© els van dinteren