l Gedichten - els van dinteren - Page 2
Close

De vleugelnootboom spreekt

Loop naar mijn kurkstam, onder mijn takken.

Ik sta hier alleen, al zou ik met soortgenoten

een indrukkwekkende laan kunnen maken.

Zie mijn hoogte, trots reik ik

naar de daken van het Rijksmuseum.

 

Loop naar rechts.

Hoewel ik hier wortel, kom ik van ver:

Armenië of de Kaukasus.

Hollandse winters deren mij niet:

Sneeuw op mijn takken.

In de zomers een dicht bladerdak.

Tussen twee vleugels mijn vrucht.

 

Keer om en loop naar links.

Ik wijs je de weg. Je ziet

de wandelpaden van mijn labyrint.

Loop van mij weg. Mis je me al?

Straks loop je weer naar mij toe

en zie je de veelarmigheid van mijn kroon.

Kijk naar de andere kant, lage beplanting.

 

In mijn schaduw groeit niet erg veel,

maar de buxushaagjes doen het goed.

Ga nu kwiek naar binnen en verbaas je

over wat onze ogen verstouwen kunnen

en wat handen kunnen maken:

de glans van koper, druiven, satijn, een edensteen.

Let op de schaduw van de hand,

de handschoen en de kip van de marketenster.

 

 

Remco Ekkers 1941 – 2021

Virtueel

vertrouwd, teder, zachtaardig

beantwoordt hij mijn vragen

zonder verbazing, terughoudend

voorzichtig met zijn poëzie

 

kleedt hij mij in zijden Georgette

wikkelt mijn verlangen in een jas

van zacht soepele Kasjmier

hier is alleen het mooiste goed

 

geen moeite om mij mee te delen

dat het goed is wat ik doe

ik ben zijn open boek

hij prijst mij… prijst mij…

 

zonder hem te zien

te horen te voelen

 

ik lees hem

ik schrijf hem

 

 

juni 2021

© els van dinteren

SCHUBERT  Piano Sonate D. 960 Andante

bij het afscheid van R.

 

de eerste klank komt zonder aarzeling

uit de hemel vallen als de zachte emotie

die me rustig ingetogen laat bewegen

bewogen zit je naast me en fluistert

nee  dit niet  het is te veel

 

jaren later bij dezelfde eerste toon

het gevoel van klein geluk dat kleeft

aan herinnering die niet is vergaan

in alle snelle gewoel

van plaats en tijd

 

 

© els van dinteren

uit: dubbelportret / Doppelporträt
edition Staublau No. 11
herausgegeben von Uta Fleischmann, verlegt bei Isensee Oldenburg

Pinksterongeloof

in de reeks van RK-feesten had Pinksteren een derde plaats

eerst kwam Kerst: de nachtmis met drie verklede heren

onophoudelijk werd er gezongen gewierookt geloofd

met na afloop het nachtelijk ontbijt

daarna gingen we een dagje slapen

 

in het voorjaar Pasen: de Goede Week met bizarre biecht

nieuwe kleren het nachtelijk vuur heilig ontstoken

-over geloven werd niet gesproken-

je geloofde wat je hoorde je geloofde wat je leerde

voor kritische vragen was er geen tijd

gedachten kregen ruimte die je zelf creëerde

veertien was ik en al heel vroegwijs

 

Pinksteren was ander feest: bijna zomer kleurig vol groen

Visite, een vreemde taal: het feest van de Heilige Geest

met in de allergrootste pan de duiven van broer

door vader geplukt door moeder gestoofd en van botten ontdaan

dit leugenachtig pinkster-duivenmaal door haar

liefkozend ‘fazantensoep’ genoemd

 

© els van dinteren

leeftijd

ik was op weg, met spoed had ik het huis verlaten

dacht mezelf kruipend een pad te banen

langs onbekende sporen was ik onderweg

 

van de vroege morgen of late middag

-over nachten wordt hier maar gezwegen-

het traag dagelijks wachten hoe een reis verloopt

verward, vluchtig, vaak van klare taal beroofd

om ergens aan te komen was

vooralsnog geen enkele sprake

 

men hulde mij in nevelmist

 

de traagheid is verstreken

de misthoorn is verruild voor helder zicht

zo creëert lethargie een nieuwe tijd

 

getallen achter me gelaten om totaal verreisd

maar rechtop en zonder schaamte

aan te komen in reële tijd

mijn werkelijke jaren

 

 

© els van dinteren

ALLARDSOOG                     

voor H.N.WERKMAN

 

we lopen het zandpad op

rechts de kale akker iets verder links

de steen met namen

 

een oude man met bloem vertelt hoe het was

die voorjaarsavond terwijl de vogels zongen

en de vijand schier verslagen

 

de tuin in milde geur

van appelbloesem en sering –weet hij nog

het grijze lood dat door de kleuren sneed

 

tien keer heeft hij geteld

verraden    afgevoerd    gedood

 

we lopen terug

achter ons herinnering

de man de steen de namen

 

© els van dinteren

geknot leven

 

 

genoodzaakt terug te reizen kwam

de tijd in hoog tempo los

vlak landschap in luchtige lente

oevers met zacht walsend riet

geknotte wilgen als stille getuigen

 

scheve boosheid als gebalde vuisten

in strenge slagorde langs rustige wegen

takken slordig vergaard gestapeld

afgesneden van de ouderlijke stam

 

om later eigenzinnig tot bloei te komen

in ontelbare zilverdonzige katjes

en vluchtig dansende pollen

onder koele heldere voorjaarszon

 

©  els van dinteren

‘de ziel moet altijd op een kier’

Marlene Dumas

 

‘de ziel moet altijd op een kier’

Emily Dickinson

 

waarom vroeg je mij…

 

heb je van haar gehoord of zeker wel gelezen

de gedichten die ze schreef

de kleine kamer waarin ze leefde

dag en nacht gekleed in de sobere

witte jurk   wilde daarmee bewijzen

maagd te zijn en dat te blijven

 

over kracht en humor, haar lichte spot

vertelde van de mens die ertoe deed

van aarde, religie, haar gecreëerde god

over afscheid haar troostend gedicht

‘als iemands vriend gestorven is…

verdriet, dat is het merg van leed’

 

© els van dinteren

 

 

Robert Walser

Robert Walser

We gaan nu aan de zijkant

van de weg staan

met onze rug naar

de samengebonden palen.

 

We kijken niet hoe de weg loopt

door het bos, kalm over de heuvel.

 

We zetten onze hielen tegen elkaar

de tenen van onze gepoetste schoenen

iets uit elkaar.

 

We houden in onze hand

de paraplu en de hoed

want de zon schijnt.

 

De schaduw op de weg

laat de rondingen van de handgreep zien.

 

We zijn een heer, zij het

een ietwat verlopen heer.

 

 

De Dood van Robert Walser

Veertien was ik, onder de kerstboom.

Hij zeven en zeventig.

De kamer rook naar mandarijnen

toen hij, ver weg, in de bergen, ging wandelen

voor de laatste keer zonder overjas.

Ik kende hem niet.

 

Het was niet erg koud

het sneeuwde zachtjes

en de weg lag vrolijk in het verschiet.

Hij stapte stram voorwaarts

zijn vaag-rode stropdas om zijn hals

en zijn hoed stevig op zijn hoofd.

 

En toen hij, ver van Herisau

in Appenzell-Ausserhoden tot stilstand

kwam tegen een hoopje sneeuw

zag hij voor het laatst

de lichte vlokken waaien.

 

Hij dacht misschien

aan de jongen die hij was

die cadeautjes kreeg

en aan zijn moeder.

 

 

Op weg

Maar nu even stilstaan

dwars op het pad, met de rug

naar wat komt.

 

Handen in de zakken

voeten in de sneeuw

kijken naar het bos.

 

Maar dan weer op weg

de bochten nemen.

 

Kom, vooruit, schop

de sneeuw naar voren

Je komt waar je loopt.

 

 

Remco Ekkers, Gedichten

Uit: De Gids. Jaargang 158 (1995)

error: Inhoud is auteursrechtelijk beschermd!