dat ik mijn bord aflik’, vroeg hij zeer geaffecteerd. De gastheer keek er niet van op, gaf onmiddellijk toestemming en nam zelf ook zijn bord ter hand. De beide mannen likten voorzichtig met een serieus gezicht hun bord schoon, plaatsten het terug op tafel, pakten het servet en depten hun mond. De omstanders -vrienden en vriendinnen- hadden ook heerlijk gegeten, ze lachten niet en vertrokken geen spier, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.
Hij, de ‘vrager’ was gast en op bezoek vanuit Canada. De oorlogsjaren had hij in het Jappenkamp doorgebracht, samen met zijn ouders. Op 14-jarige leeftijd was hij alleen naar Nederland gekomen om zijn school af te maken en bleef vervolgens in Nederland om te studeren. Tijdelijk woonde hij in een pleeggezin in Friesland, samen met andere kinderen met eenzelfde achtergrond. Hij had iets ‘overgehouden’ aan het kamp: het had te maken met eten. Aan de ontbijttafel werden geregeld alle broodkruimels bijeengeschraapt. Die stopte hij vervolgens in zijn zak. Soms liep hij er mee naar buiten; hij had altijd een klein plastic zakje bij zich voor ‘onderweg een hapje’. Ik had dat nog niet eerder gezien, maar zijn vrouw vertelde dat het erger was geworden, naarmate hij ouder werd.
Deze avond waren we met vrienden om gezamenlijk een Marokkaanse Pastilla te eten: een hartige taart met gedroogde vruchten, noten, groente en Marokkaanse kruiden, afgedekt met filodeeg en ruim gepoederd met suiker. Gemaakt door de andere oudere man. Ook hij had de oorlog meegemaakt, maar als jonge jongen in Amsterdam. Hij kon smakelijk vertellen over wat er in de vuilnisbakken te vinden was. Beide mannen wisten wat honger was en hadden dezelfde ‘afwijking’: nooit iets eetbaars weggooien! Een doodzonde! Als het eten heel lekker is mag je je bord aflikken!
Ze bleven de jongens die zij vroeger al waren.
De volgende dag logeerden we in het boshuis, waar een grote voederplek voor vogels en reeën is. Daar worden regelmatig broodresten neergelegd. Soms komt de eekhoorn, maar over het algemeen zijn het de vogels die weten waar ze eten moeten halen. Nu liep onze gast naar buiten en keek peinzend naar wat er op de voedertafel lag. Hij aarzelde niet en begon rustig te eten. Vanuit de kamer zagen we het gebeuren; hij was de concurrent van de vogels geworden: hij nam het ervan. Een deel van het voer stak hij weer in zijn zak, keek naar binnen en vroeg: ‘Wanneer gaan we fietsen?’ Het duurde niet lang, of al fietsend at hij zijn plastic zakje leeg. ‘Lekker hoor, die vogels worden bij jou maar verwend‘, sprak hij deftig met volle mond. Hij lachte satanisch en zette de grote versnelling op. Hij ging er vandoor en bij het eerstvolgende restaurant bestelde hij uitgebreid koffie met gebak: ‘Voor de broodnodige afwisseling.
Lusten jullie ook wat?’
© els van dinteren