l Verhalen - els van dinteren - Page 2
Close

‘Is het gepermitteerd…

dat ik mijn bord aflik’, vroeg hij zeer geaffecteerd. De gastheer keek er niet van op, gaf onmiddellijk toestemming en nam zelf ook zijn bord ter hand. De beide mannen likten voorzichtig met een serieus gezicht hun bord schoon, plaatsten het terug op tafel, pakten het servet en depten hun mond. De omstanders -vrienden en vriendinnen- hadden ook heerlijk gegeten, ze lachten niet en vertrokken geen spier, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.

Hij, de ‘vrager’ was gast en op bezoek vanuit Canada. De oorlogsjaren had hij in het Jappenkamp doorgebracht, samen met zijn ouders. Op 14-jarige leeftijd was hij alleen naar Nederland gekomen om zijn school af te maken en bleef vervolgens in Nederland om te studeren. Tijdelijk woonde hij in een pleeggezin in Friesland, samen met andere kinderen met eenzelfde achtergrond. Hij had iets ‘overgehouden’ aan het kamp: het had te maken met eten. Aan de ontbijttafel werden geregeld alle broodkruimels bijeengeschraapt. Die stopte hij vervolgens in zijn zak. Soms liep hij er mee naar buiten; hij had altijd een klein plastic zakje bij zich voor ‘onderweg een hapje’. Ik had dat nog niet eerder gezien, maar zijn vrouw vertelde dat het erger was geworden, naarmate hij ouder werd.
Deze avond waren we met vrienden om gezamenlijk een Marokkaanse Pastilla te eten: een hartige taart met gedroogde vruchten, noten, groente en Marokkaanse kruiden, afgedekt met filodeeg en ruim gepoederd met suiker. Gemaakt door de andere oudere man. Ook hij had de oorlog meegemaakt, maar als jonge jongen in Amsterdam. Hij kon smakelijk vertellen over wat er in de vuilnisbakken te vinden was. Beide mannen wisten wat honger was en hadden dezelfde ‘afwijking’: nooit iets eetbaars weggooien! Een doodzonde! Als het eten heel lekker is mag je je bord aflikken!

Ze bleven de jongens die zij vroeger al waren.

De volgende dag logeerden we in het boshuis, waar een grote voederplek voor vogels en reeën is. Daar worden regelmatig broodresten neergelegd. Soms komt de eekhoorn, maar over het algemeen zijn het de vogels die weten waar ze eten moeten halen. Nu liep onze gast naar buiten en keek peinzend naar wat er op de voedertafel lag. Hij aarzelde niet en begon rustig te eten. Vanuit de kamer zagen we het gebeuren; hij was de concurrent van de vogels geworden: hij nam het ervan. Een deel van het voer stak hij weer in zijn zak, keek naar binnen en vroeg: ‘Wanneer gaan we fietsen?’ Het duurde niet lang, of al fietsend at hij zijn plastic zakje leeg. ‘Lekker hoor, die vogels worden bij jou maar verwend‘, sprak hij deftig met volle mond. Hij lachte satanisch en zette de grote versnelling op. Hij ging er vandoor en bij het eerstvolgende restaurant bestelde hij uitgebreid koffie met gebak: ‘Voor de broodnodige afwisseling.

Lusten jullie ook wat?’

 

© els van dinteren

Kastanje

In het parkje voor mijn huis stond een grote oude kastanjeboom. Ik besloot ooit -tijdelijk- achter deze boom te gaan wonen. Jaren geleden, tijdens de kastanje-ziekte vond de gemeente dat de boom weg moest. Er zou een nieuw exemplaar worden geplaatst. Er was wel e.e.a. aan vooraf gegaan. De boom had een verhaal. Een buurtbewoner vertelde ooit, dat hij als heel klein jongetje de boom samen met zijn vader had gepland. Hij was inmiddels 76 jaar en de boom moest er volgens hem wel zo’n 73 jaar staan. Waar ik nu woon was vroeger zijn achtertuin met de fietsenwerkplaats van zijn vader. Midden in de stad. Hij vroeg of hij de boom en de omgeving van bovenaf mocht bekijken. We namen samen de trappen en kwamen na 45 treden uit op mijn dakterras. De boom stond in volle bloei en had nog nooit zoveel kaarsen gehad als dat jaar. Hij mijmerde wat en vertelde over zijn vader, die zo van bomen hield. Hij zelf bleek meer van vrouwen te houden. Snel weer de trappen af!

Mijn statige kastanjeboom had al jaren voor ‘redelijk veel overlast’ gezorgd. In de herfst viel er veel blad en dan waren er ook nog die lastige kinderen, die kastanjes kwamen zoeken. Er zijn mensen die niet van herfst houden en daar heel chagrijnig van worden. Voor een van de bewoners was het zoveel overlast, dat hij rondbazuinde: ‘Ik pis iedere avond tegen die rot boom, dan begeeft hij het vanzelf.’ Ik riep nog dat het een ZIJ was, maar dat maakte hem niet uit.

Op een onverwacht moment werd er langs de buitentrap een metalen leuning geplaatst. Het bleek dat de buurman een been zou moeten missen en zonder hulp van de leuning de trap niet meer kon nemen. Ik maakte me grote zorgen en vroeg me af hoe het dan met het dagelijks pissen zou gaan.
Op een been valt te leven, maar na enige tijd kreeg hij last van zijn andere been.

Hij stierf beenloos.

De kastanje stond er nog enkele maanden; daarna was het ook met de boom gedaan. In de herfst werd er afscheid genomen. De statige kastanje veranderde in een enorme berg stookhout.
Het deed pijn!

Nadat de grond gereinigd was werd er een mooie jonge kastanjeboom geplaatst. Inmiddels reikt deze ook tot ver boven het dakterras en draagt -zoals haar voorgangster- in het voorjaar honderden kaarsen. Ik geniet van heerlijk lichtgroen gefilterd licht in mijn woonkamer.

Een handje oude kastanjes plantte ik op drie verschillende plaatsen in mijn bostuin. Ze doen het goed en geven een aangename herinnering aan de statige oude boom, waaruit ze voortgekomen zijn.

Gisteren zag ik -na jaren wachten- de eerste knop van een kaars verschijnen.

Er is altijd weer hoop!

 

© els van dinteren

‘Wandelen heeft ons lichter gemaakt’

Al jarenlang verbaas ik me over de vertellende wandelaars, die ik hoor en voorbij zie gaan op het bospad. Ze praten vaak zeer luid. Dat komt waarschijnlijk omdat het verder heel stil is. Het bos ‘draagt’, zoals ook water sterk resoneert.

Ik hoor flarden van verhalen: vaak hilarisch, soms mededeelzaam, maar meestal vertrouwd en intiem van toon. De column van Erdal Balci in de Volkskrant (9/3/21) geeft uitkomst.

(…) “Niet zo lang geleden wandelde ik met een dierbare vriendin in Amsterdam. Haar lichaam moet ook na bijna een jaar na de coronabesmetting vechten om weer helemaal de oude te worden. We zouden het dus kort houden. Maar twee uur later praatten we nog steeds, de kleine wolkjes van haar adem als blije getuigen van haar openhartigheid over haar persoon. Ik besefte dat we, na al die jaren dat we elkaar kennen, bij onze allereerste wandeling echte vrienden zijn geworden.

Ik begreep die middag dat mensen die lang genoeg hebben gelopen, niet anders kunnen dan hun ziel blootleggen. Tijdens zo’n wandeling is de wens de verzwegen geschiedenis uit te spreken sterker dan alles wat hem wil verhullen. Je metgezel is het waard het mee te delen. Alleen met de persoon die het waard is om je vriend te zijn, been je lange uren mee.

Niet zelden heb ik me afgevraagd hoe het kon dat personen die honderden jaren geleden hebben geleefd en niet eens de kennis over lichaam en de natuur hadden van een doorsneebasisschoolleerling van nu zulke grote meesterwerken hebben kunnen schrijven. Ik wandelde veel in de pandemiemaanden, ik vergezelde vrienden tijdens hun wandelingen en weet nu het antwoord op die vraag: ze deden hun hele leven lang waar wij sinds de pandemie enigszins mee zijn begonnen.

Onder de wandelaars van voorheen waren Cervantes, Beethoven, Dante en alle andere grote van geest. Wandelen is een expeditie naar de diepste krochten van het innerlijk. Laat je vergezellen door iemand anders dan is wandelen tevens een zoektocht naar de ziel van de metgezel. Je loopt dan als het ware richting een eerlijk verhaal, dicht bij de kern van de persoon die je bent. Op een hele andere manier dan met de gekkigheid waarvoor onze generaties zo enthousiast zijn gemaakt.

Wandelen is de tegenhanger van de commercie. Het heeft geen boodschap aan de duizend clichés van het ontdek-jezelf proza. Wandelen is de natuur, het heeft geen vooropgezet plan. Het reikt je geen vaste formules aan. Het is je eigen reis, je eigen avontuur.

We gaan dus straks een ander land krijgen, omdat er zo veel mensen dankzij het virus weer hebben leren wandelen. Want, zolang de wandeling niet wordt gedaan vanuit het banale oogpunt van conditieopbouw of afvallen, dan zorgt die niet alleen voor het ontstaan van hechte vriendschappen, maar is ze ook een daad van bevrijding. We zijn getraind om het geluid van onze ketenen niet te horen en geloof me, bij iedere nieuwe lange wandeling klinkt het metaal harder en harder, om ons te herinneren wie de nieuwe slaaf is en wie de eigenaar.

De auto, het vliegtuig en de trein hebben niet alleen de afstand kleiner gemaakt, ze hebben ook een streep gehaald door de tijd dat we oog in oog stonden met onszelf. De nieuwe mens heeft niet de tijd om de beste vragen te formuleren en die vragen aan zichzelf of aan de medewandelaars te stellen. In een paar eeuwen zijn we veranderd in een soort die liefde en genegenheid wil, maar nooit kan stilstaan bij de vraag of we ons als mens hebben ontwikkeld tot een persoon die het waard is om geliefd te zijn.

Maar dankzij het virus lopen we weer. Bij mooi en minder weer. En het kan niet anders of al dat wandelen heeft ons ‘lichter’ gemaakt dan voorheen. Een wandelaar komt namelijk tot het besef dat we op aarde zijn om schoonheid te creëren en dat elke andere ambitie te zwaar weegt.

Het virus kwam en iedereen wandelt nu door de fraaie straten en prachtige parken van Nederland. De kleur van de polder is een andere.”

Geen droom

Geen droom

In het vleeswaren-vak bij AH zag ik een pakje rundertong liggen. Onmiddellijk dacht ik aan mijn moeder, die zo van orgaanvlees hield. Deze voorliefde heeft ze aan mij doorgegeven: lever, tong, hartjes, niertjes. Vaak eet ik het alleen: de meeste mensen houden er niet van. Ze roepen: ‘niertjes, de geur alleen al!’ Ik nam een broodje en belegde het ruimvoldoende: orgaanvlees blijft kort fris, dus niet te zuinig.

De dag verliep aangenaam: ik verzamelde eikenblad in de bostuin om de narcissen wat meer lucht te geven. In de middag telde ik het aantal kruiwagens, die ik in de wal had gekiept. Tien. Het werk is aangenaam maar vermoeiend. Vroeg in de avond ging ik liggen en keek naar een Franse film op Arte: In therapie. Vijf korte stukken van 40 minuten, waarin een psychotherapeut -samen met zijn patiënt(-en) optreedt. In de eerste sessie zien we een jonge zelfbewuste vrouw met onduidelijke problemen, ook onduidelijk voor de therapeut: zij ondervroeg hém in plaats van andersom. Hij luisterde, keek vriendelijk maar onaangedaan. Na een kwartier constateerde hij, dat ze in haar gedrag niet veranderd was gezien de eerdere sessies. Zij was er dus al vaker geweest. Onverwacht stond ze op en bij de deur wilde zij hem kussen, maar ze bleef hangen op een afstand van vijf centimeter, omdat hij geen toenadering zocht. Hij leek versteend.

In het volgende deel zien we een vechtend echtpaar; jong en met een progressieve uitstraling. Ze namen plaats op de bank met een redelijke afstand van elkaar. Ze keken, ja, waar keken ze naar? Ze keken in de toekomst die totaal onduidelijk was. De therapeut moest onverwacht even de kamer verlaten om voor zijn zieke zoon te zorgen die op de bank in de huiskamer lag. Het duurde even, hij liet een en ander uit zijn handen vallen en vloog snel terug naar zijn behandelkamer. Het echtpaar in ontbinding was boos en vroeg of hij die ontbrekende 10 minuten van de prijs af kon trekken. Hij bleef stoïcijns, vervolgde het gesprek, gaf vriendelijke antwoorden en zei dat hij ook niet wist hoe sommige zaken in een huwelijk opgelost konden worden. Zij gingen onverrichter zaken weg en maakten een afspraak voor een volgende sessie.

Het zieke kind zeurde om zijn moeder, die voor enkele dagen in het buitenland verbleef voor haar werk. Inmiddels was de bel gegaan voor de volgende klant: een man van midden dertig die de therapeut meer zag als gesprekspartner. Dat kan en mag natuurlijk ook. De minuten verliepen redelijk rustig en aangenaam.

Er volgde nog een deel met een hele jonge vrouw: zij was het leven meer dan zat. In dit gesprek moest de therapeut weer even zijn kamer verlaten: genoeg tijd voor de suïcidale vrouw om in een doosje te kijken dat op tafel stond. Pillen, heel veel diverse soorten pillen. Zij sloot het doosje, maar niet helemaal. Toen hij weer in de kamer terugkwam viel het hem op dat zij in zijn doosje had gekeken.

In de laatste 40 minuten zag ik de therapeut buiten voor een deur staan: hij droeg een lange regenjas en een linnen tasje met daarin wat boodschappen, waaronder een prei. Een mooie goedgeklede vrouw deed open. Ze begroetten elkaar vriendelijk, zoals Fransen dat doen, met een dubbele kus. Voor hij plaatsnam in de stoel vroeg hij haar een pakje in de koelkast te leggen. Nieuwsgierig vroeg ze: ‘Wat zit er in dat pakje’. ‘Een rundertong, die moet koel blijven’, sprak hij zachtjes.

Daarna nam zij hem onder de loep en vroeg hoe het met hem ging sinds de laatste keer. Wat er goed- en misging in zijn sessies. Hij vertelde over de slordigheid met zijn pillendoos: zijn cliënte had er gebruik van kunnen maken met alle gevolgen van dien. En over de jonge vrouw Amalie, die hem wilde kussen. Zijn verliefdheid speelde hem – na alle sessies met haar – nog steeds parten; hij wilde dolgraag met haar naar bed. Zijn therapeute wees hem zeer streng op zijn verantwoordelijkheid en zijn professionele belofte als therapeut. Hij keek wat voor zich uit en wilde weg. Ze vroeg waarom hij zweeg.

Plotseling gaf hij haar het oude recept van rundertong op z’n Italiaans. Een ingewikkeld recept van zachtjes koken, het vel van de tong afstropen, de zachte tong inleggen in zoetzuur met diverse geurige verse kruiden, daarna in dunne plakjes snijden en licht verwarmen in een saus van room en knoflook met een druppeltje worcestersaus.

Het recept van mijn moeder…

 

© els van dinteren

Handelingen

Vanmorgen was er op Radio 4 een oproep om beelden in de openbare ruimte -in je stad of dorp- door te geven op de mail of de app. De presentator zal de interessante voorbeelden uitkiezen en met deskundigen in een programmaonderdeel bespreken.
Ik was onderweg en kon direct twee buitenbeelden in mijn directe omgeving bedenken, maar ik belde niet. Een beeld van Klaas Gubbels in de achtertuin van het Drents museum, aan de kant van de Zuidersingel: een echte Gubbels, gesneden uit een roestige plaat cortenstaal. Het andere beeld is van hout en niet interessant. Maar er gebeurde meer; er kon door de luisteraars gebeld worden over een ‘voorbeeld’.

Voor de ingang van de Belvedère in Wenen liggen -sinds jaar en dag- twee grote witte Sfinxen: een links en een rechts van de imposante paleisingang. Als onderdeel van een architectuurreis bezochten we -onder andere- één van de stadspaleizen van de voormalige Keizer. Een oud statig gebouw, dat al jaren dient als museum, waar ‘moderne’ kunst vooral uit het begin van de twintigste eeuw te zien is: Klimt, Kokoschka, Schiele en vele anderen.

Onze groep bestond uit 14 mannen en drie vrouwen. De mannen liepen voorop richting de sfinxen. De man met de grootste snor en een iets te rode broek stak zijn hand richting de sfinxborst en had de lachers op zijn hand. Tot mijn verbazing volgde -weliswaar schoorvoetend- een groot deel van de groepsleden het aanrakingsproces.

De sfinxborsten waren -zo te zien- al eerder betast: rond de tepels was een smoezelig grijs ontstaan. De vrouwen uit de groep stonden erbij en keken ernaar, met een lichte gêne. De uren daarvoor hadden we serieuze inleidingen aangehoord en pittige gesprekken gevoerd over sociale woningbouw. Nu gingen de heren even los. Er werden foto’s gemaakt voor thuis.

Om vast te stellen hoe de sfinxborsten er vandaag uitzien keek ik even op Internet: grauw! Ik hoorde van een kenner dat de borsten regelmatig schoon geschrobd moeten worden.

Inmiddels kwamen in het radioprogramma enkele voorbeelden uit de openbare ruimte langs. Een man uit Zwolle belde met het voorbeeld van de naakte man: een beeld van Rodin (waarschijnlijk een kopie) in de tuin van het museum De Fundatie. Het levensgrote beeld is in brons gegoten en staat op een kleine sokkel en is voorzien van een prachtig zacht patina. Aan hem is te zien dat er veel belangstelling is of in ieder geval was. Op de hoogte van zijn geslacht zijn de handjes losgegaan. Bij zonlicht schijnt zijn pielenmuisje glanzend goudkleurig.

De volgende trip staat gepland: op naar Zwolle met een groep van 14 vrouwen en drie mannen. Kijken wat er gebeurt.

 

© els van dinteren

Voer voor (vogel-)psychologen

Waarom het gebeurde weet ik niet, maar ik voelde een sterkte drang om me te verplaatsen. Weliswaar niet per voet, maar met mijn kleine snelle Japanner. De laatste dagen was het nauwelijks mogelijk om buiten te zijn, maar vanmorgen scheen de zon en moest het ervan komen. Ik pakte de sneeuwschuiver -die dienst moet doen- en startte de auto. De weg tot het dorp was goed te begaan, maar het bospad was nauwelijks bereden, dus voorzichtigheid was geboden.

De auto liet ik aan het bospad staan en baande met de sneeuwschuiver een pad naar de voordeur, die verscholen was achter een duin van stuifsneeuw. Met een paar vegen zag ik het slot, dat niet bevroren was. Binnen gaf de thermometer -5 graden aan, maar de houtkachel doet wonderen.

Inmiddels had ik mijn keurig ingepakte olijfboom geïnspecteerd. De verpakking leek te voldoen, maar dat weet je pas bij dooi. Ik haalde wat extra hout en maakte de vogeltafel sneeuwvrij. Was er eigenlijk wel eten voor de vogels? Bij inspectie van de kleine koelkast vond ik een halve weihnachtsstol en een pot ganzenvet, overgebleven van de confit de canard. Is het niet gek dat eenden in ganzenvet liggen? Het potje met vet werd op de vogeltafel gezet.

Vooralsnog was er geen vogel te zien, dus gooide ik nog een stuk hout op de kachel en las de krant, die ondank het slechte weer toch aangekomen was. Nog geen 5 minuten later kwam de eerste mees aanvliegen en stortte zich op de ruime voorraad kerstbrood. Het moet deze mees als een idiote overdaad zijn voorgekomen. Of denken vogels niet? Brood, spijs, noten, krenten en rozijnen. Daarna vloog hij weg met een brood -groter dan zijn omvang- in zijn bek. Even later kwam de rest aanzetten.

Waar komen die vogels vandaan? Waar wonen ze? Hoe weten ze van het voer? Heeft die ene mees dat doorgegeven? Inmiddels telde ik 6 verschillende soorten: allemaal vechtersbazen. De roodborst, die er altijd als eerste is, was nu aan de late kant. Maar zoals altijd was hij weer haantje de voorste. Macho-vogeltje…

In de krant las ik een column van een thuisverzorger: een man die bij mensen schoonmaakt, stof afneemt en boodschappen doet. Een verhaal over een luiwagen. Wie weet nog wat dat is? Daar ging het ook over: woorden en dingen die verdwijnen. Hij noemde dit een Proustiaanse herinnering, waarbij ik weer dacht aan Madeleines.

Ik luisterde bij de kachel naar Beethoven: eerst de rustige werken, waaronder ‘Ich liebe Dich’, engelachtig gezongen en Für Elise: aardig dat er iemand aan je denkt! Daarna wat strijkkwartetten.

Nu ging de knop op sterkte. De finale uit de 7e Symfonie, met veel hoorngeblaas en nog meer pauken. Het fascinerende ritme van de paukenslagen… zo modern! Daar moet Beethoven in zijn Weense huis gedacht hebben: Ik zal jullie vandaag eens een ander Weens poepie laten ruiken.

 

© els van dinteren

PS

vandaag zou je jarig zijn: je was er even, bij de laatste paukenslag…

Vooruitzicht

Vanwege de weersverwachtingen voor de komende dagen moest ik mijn grote olijfboom inpakken om hem vorstvrij te houden. Een oud dekbed, een ganzendons -waar na vele jaren huwelijk de warmte was uitgetrokken- kwam in aanmerking om nu als bomenjas te dienen. Zorgvuldig rond de stam wikkelen, dan met bobbeltjes plastic afdekken en met touw vastzetten: het lukte! Daarna spoedde ik me naar binnen om in alle warmte het slechte weer af te wachten.

Inmiddels was ARTE begonnen met een urenlange serie over het leven van Henry VIII: tientallen acteurs speelden -zoals alleen Engelsen dat kunnen- zijn leven, in prachtige gewaden, in diverse bakstenen kastelen, op strijd- en toernooivelden, op prachtige paarden en natuurlijk met mooie, bevallige kasteelvrouwen die voor een kleurig decor dienden.

Af en toe kwamen zeergeleerde dames en heren historici in beeld voor een leerzame interval: naast aanvullingen in de gecompliceerde historie werden goed bewaarde brieven en notities in middeleeuws Engels voorgelezen. Ze hadden er zichtbaar zin in. Een blik in de oude archieven met stapels goed geconserveerde boeken leerde, dat er in vroegere tijden al goed en veel werd geschreven en gedocumenteerd. Dat er zoveel bewaard is gebleven en weer tot leven gebracht werd: het was een wonder en een lust voor het oog. Maar het verhaal was natuurlijk ook wreed: Slagerij Tudor had het altijd druk. De koppen rolden, zoals we het nog nooit eerder gezien hebben.

De laatste beelden doofden rond middernacht: het einde van Henry VIII was daar. Eindelijk tijd om te gaan slapen. Dat lukte natuurlijk niet. Ik dacht na over het leven van een wrede man, die zijn hele entourage meesleepte in zijn woedeaanvallen en vernietigingsdrift. Het komt vaker voor.

Om 3.59 uur zette ik de radio aan om naar het nieuws- en weerbericht te luisteren: ik wilde weten hoe het met de vorst gesteld was, en met sneeuw en ijzel. Maar er kwam geen nieuws, dat is niet nodig om 4.00 uur in de nacht, dan luistert er waarschijnlijk toch niemand. Wat er wel kwam… ?
Schubert D. 960, rechtstreeks uit de hemel gevallen en niet gestoord door windkracht 8 of meer. 23 minuten lang luisteren naar hemelse muziek, midden in de nacht, ongevraagd, gratis aangeboden door het programma ‘In de nacht’. Wie regelt er zoiets voor mij?

Natuurlijk had ik stiekem naar buiten gekeken: er was nog helemaal geen sneeuw te zien, wel hoorde ik de knoertharde wind langs mijn slaapkamerraam. Inmiddels had ik trek gekregen in een ontbijtje. Waarom niet? Thee, warm broodje en dan weer proberen de slaap te vatten.

De verwarming ging een paar graden hoger, de thee trok rustig en het warme broodje met marmelade smaakte voortreffelijk. Net voor negen uur ontwaakte ik uit mijn korte slaap: A.L. Snijders kletste wat rond met Niels over zijn kapotte verwarming en las uiteindelijk zijn ZKV voor.

Tijd om op te staan, tijd om iets te schrijven. Hierbij dus…en laat dat dikke witte tapijt maar komen. Ik ben er klaar voor!

 

 

© els van dinteren

W.G. Sebald lezen!

Naar de natuur

 

Nach der Natur: ein Elementargedicht

De Duitse titel van het kleine vertaalde boek, met drie poëtische vertellingen van W.G. Sebald, uitgekomen bij De Bezige Bij in 2008 met de titel Naar de natuur.

Ingedeeld in drie hoofdstukken:

I-VIII Als de sneeuw op de Alpen

Sebald neemt ons aan de hand mee langs o.a. de triptiek geschilderd door Mattheus Grünewald van Aschaffenburg, tijdens zijn bezoek aan de parochiekerk van Lindenhardt. Minutieus worden alle gezichten op de drie panelen onder de loep genomen. Kleur speelt een cruciale rol in de beschrijvingen, maar ook de herkenbaarheid van de figuren op het doek. Sebald bezoekt daarna diverse bekende Duitse musea en vergelijkt het werk van Grünewald en passant met de doeken van o.a. Dürer en Holbein. Bij elke schildering kijkt hij terug op een verhaal/de geschiedenis van die tijd.

(…) ‘Lang is zoals bekend de traditie van de Jodenvervolging, ook in de stad Frankfurt am Main. Rond 1240 moeten er volgens de kronieken 173 deels zijn doodgeslagen, deels een vrijwillige dood in de vlammen zijn gestorven. In het jaar 1349 richtten de geselbroeders een groot bloedbad aan in de joodse wijk. Opnieuw zeggen de kronieken dat de Joden zichzelf verbrandden en dat je naar de vuurzee vanaf de heuvel van de kathedraal tot Sachenhausen kon kijken.’ (…)

In Hoofdstuk III beschrijft hij de ontmoeting met prachtige Joodse Anna Enchin, die in het getto woonde. Toen Grünewald op 17 december 1512 vlak bij de kathedraal voor drieëntwintig gulden en twaalf schilling een huis kocht, had hij, zoals het protocol vermeldt, die getaufte Annen reeds als vrouw. De veel bewonderde jonge proseliete, een ware aanwinst voor de christelijke gemeenschap van Frankfurt, die haar al bij de doop met geschenken had overlanden, had Grünewalds geluk kunnen worden. Dat het anders is gelopen (…)’.

 

I-XXI En ging ik wonen aan het uiterste der zee

In deze vertelling staat het leven van de botanicus Steller centraal.

‘De uit Windsheim in Franken afkomstige Georg Wilhelm Steller stuitte in de loop van zijn studie aan de Universiteit van Halle herhaaldelijk op berichten in de officiële nieuwsbladen, dat de Russische tsarina aanstalten maakte om in het kader van de uitbreiding van haar rijk een expeditie van nog nooit vertoonde omvang onder het opperbevel van Vitus Bering, wiens hoofd zo’n tweeënhalve eeuw later tot onze ontzetting nog een keer in de literatuur opduikt’ (…).

(…) ‘Als deze reis U welgevallig is, wees dan onze kracht op ons pad, sprak hij bij zichzelf, wees troost onderweg, schaduw in de hitte van de middag, licht in de duisternis, beschutting tegen vorst en regen, wagen in het uur van de vermoeidheid, hulp in de nood, opdat wij onder Uw leiding veilig daar aankomen waarheen wij getrokken worden: draagt Gij de zorg, o Heer, opdat de sterren zich gunstig boven ons scharen.

Manuscripten aan het eind van zijn leven, geschreven op een eiland in de IJszee met een krassende ganzenveer en gallige inkt, lijsten van tweehonderdelf verschillende planten, verhalen over witte raven, wonderlijke kormoraans en zeekoeien, verzameld in het stof van een eindeloos archief, zijn zoölogisch meesterwerk, de bestiis marinis, een reisprogramma voor jagers, een leidraad bij het tellen van de vachten, nee, niet hoog genoeg was het noorden.’ (…)

 

I-VII De duist ’re nacht vaart uit

‘Wat moeilijk te ontdekken zijn ze, de gevleugelde vertebraten uit de oertijd, ingebed tussen leisteenplaten. Maar ik zie de nervatuur van het voorbije beeld voor mij, dan denk ik altijd dat dit iets met waarheid te maken heeft. Het brein werkt immers voortdurend met sporen van zelforganisatie, hoe zwak soms ook, en af en toe ontstaat daaruit een orde, hier en daar fraai en geruststellend, maar ook wreder dan de voorafgaande staat van onwetendheid. Hoe ver moet je eigenlijk teruggaan om het begin te vinden? Misschien tot die ochtend van 9 januari 1905, toen grootvader en grootmoeder in de snijdende kou in een open koets van Kloster Lechfeld naar Obermeitingen reden om te trouwen. Grootmoeder in haar tafzijden jurk met een boeket van papieren bloemen, grootvader in zijn uniform, de met messing beslagen helm op zijn hoofd. Wat hebben ze gedacht toen ze, de paardendeken over de benen, in het voertuig naast elkaar zaten en de hoefslag hoorden weerklinken in de kale allee. Wat hebben later de kinderen gedacht, van wie er één op een klassenfoto, in het oorlogsjaar 1917 in Allarzried gemaakt, angstig de wereld in staart.’ (…)

Later in Suffolk:

‘Is this the promis’d end? Oh, you are men of stones.

Wat dood is, dat

blijft dood.  Uit liefde

komt het leven. Ik weet niet
wie mij zegt wat, hoe,

waar, wanneer. Is nu

de liefde niets? alles?

water? vuur? goed?

kwaad? leven? dood?

 

© els van dinteren

Gevaren

In de rubriek diversen van de plaatselijke krant stond hij omschreven als redelijk groot, uit goed hout gesneden, zonder al te veel beschadigingen en voor diverse doeleinden te gebruiken. Overal was hij geweest, het had hem wijzer en vermoeider gemaakt. Hij was af te halen tegen een zeer kleine vergoeding, liefst zo snel mogelijk.

Ik belde het telefoonnummer uit de advertentie en kreeg een aardige, zacht sprekende man aan de lijn. Misschien was hij niet gewend te telefoneren, of leed hij aan een overdosis verlegenheid. Hij stelde zich voor en binnen enkele minuten werd er een afspraak gemaakt. Gezamenlijk kwamen we een redelijk bedrag overeen. De man was inschikkelijk en blij met de overeengekomen prijs. De volgende dag reed ik met mijn kleine vrachtautootje naar het volgende dorp en vond zonder al te veel zoeken het opgegeven adres. Het huis lag aan een kleine weg met zeer oude eiken. Links en rechts zag ik enkele bungalows en aan het eind van de laan stonden een paar oude, statige huizen. De omgeving ademde een zekere welvaart: vroeger zou je het ‘wonen op stand’ noemen. Ik liep het tuinpad op, belde aan en hoorde het geluid van een dingdong. Merkwaardig en voor mijn gevoel niet in overeenstemming met de statigheid van het huis. Een dergelijk huis behoort een koperen bel te hebben, die zijn weerklank geeft op een marmeren vloer in de gang.

Voorzichtig ging de zware voordeur open en daar stond een man van rond de zestig jaar in een kleurloos pak met een gebreide spencer onder zijn oude colbert. Hij nodigde mij vriendelijk maar aarzelend uit binnen te komen en gaf me een stevige hand.
Op hetzelfde moment verscheen een kleine vrouw achter in de hal, die de man op onaangename toon aansprak. ‘Je kunt het toch ook wel dáár afhandelen’. De man schrok even maar hernam zich snel. Ik moest goed luisteren om hem te kunnen verstaan. Later zou me dat zeer verbazen.
Hij wuifde haar weg en ze verdween vanwaar ze gekomen was. We bleven samen bij de deur staan. De uitnodiging om binnen te komen was na dit korte incident vervallen. Nu vertelde hij rustig wat de aanleiding voor de advertentie was en zei dat hij blij was dat ik zo snel gereageerd had. Het was een moeilijk moment voor hem, begreep ik. ‘Ik heb mijn hele leven over de wereldzeeën gevaren, ik ken de continenten. Sinds kort ben ik aan wal gekomen vanwege mijn pensionering, waar ik lang naar uitgekeken heb. Toen ik na al die jaren thuiskwam met mijn bagage was het moeilijk een plek te zoeken voor alle herinneringen. Je zou zeggen het huis is groot genoeg, maar daar gaat het niet om. Het gaat niet om ruimte, maar om het gevoel voet aan wal te zetten’.

Hij nam de tijd om één en ander uit te leggen en zijn zachte stem werd krachtiger naarmate hij steeds uitvoeriger verhaalde over zijn ervaringen. Met veel plezier beschreef hij het Verre Oosten. Vooral deze reizen hadden hem een mooi en enerverend leven bezorgd. De laatste jaren was hij kapitein geweest op een groot vrachtschip, dat onderweg naar verdere oorden het oosten van Afrika frequent had aangedaan. Hij noemde zijn bezoeken aan Zanzibar, de grootste producent van kruidnagel ter wereld. Ik kon hem gerichte vragen stellen omdat ik jaren geleden het eiland had bezocht toen ik in Tanzania was voor een project. We spraken over de aangename geur van kruidnagel, het tropische goud, en over piment, foelie, muskaatnoot, over peper en de veelheid aan exotische vruchten. En natuurlijk over de plaatselijke bevolking, die met geurige pilav-piramides toeristen verleidde ervan te komen proeven. Zo reisden we samen over het eiland, de kapitein en ik. Hij herinnerde zich de verraderlijke golfslag tussen het vaste land en het eiland, die vooral voor kleinere boten gevaar opleverde, niet voor het grote schip waarop hij de scepter zwaaide. Voor de onstuimige kust vergingen geregeld vissersboten. Even later kwam het gesprek op het mooie badhuis van Sheherazade, gelegen op een verlaten plek midden op het eiland. Zeven witgekalkte koepels achter elkaar in een sprookjesachtige omgeving met verschillende inheemse bomen.
Mr. Mito, een oude eilandbewoner, had mij en later de kapitein erheen gebracht in zijn verroeste Peugeot. Voor een paar dollar, inclusief zijn smeuïge verhalen. Daar in die paradijselijke omgeving zagen we ook de zeldzame miljoenenpoot. De kapitein vertelde dat hij zich daar bij het kleine elegante badhuis had voorgenomen de verhalen van Duizend en een Nacht te gaan lezen. Hij wist nu in welke feeërieke omgeving Sheherazade had gebaad. Hij nam haar en het kleine badhuis in zijn herinnering mee naar huis.

Midden in onze reis kwam zijn vrouw weer tevoorschijn en deelde hem op dwingende toon mee dat ze straks samen boodschappen moesten gaan doen. Hij liet zich deze keer niet door haar afleiden en ging onverstoorbaar verder: ‘Het dierbaarste bezit dat ik mee terugbracht is mijn kist. De grote houten kist, waarin een belangrijk deel van mijn leven zit. Niet alleen kleren: het uniform met gouden strepen en epauletten, maar ook alle afscheidsgeschenken, een aantal souvenirs, maar vooral herinneringen en geuren uit andere werelddelen. Ik hoopte de kist rustig uit te pakken en de herinneringen een plaats te geven ons mijn huis.’
De kist stond in de hal en ik zag tot mijn verbazing dat het een hele grote was. Zijn functie was –net zoals die van hem- niet meer actueel. De kist moest ook met pensioen en weg uit het huis! Dat had zijn vrouw zo besloten. ‘Nee, die kist wil ik niet in de hal’, was haar standvastige commentaar geweest, zo vertelde de kapitein.
Op het moment dat we naar de kist wilden lopen om hem te verslepen, voegde zijn vrouw zich opnieuw bij ons. Ze had een blauw vestje aangetrokken. Hij stelde haar aan mij voor: ‘Dit is mijn vrouw Nel, zij is kapitein op het schip waarop ik sinds een paar weken woon.’ Ik gaf haar een hand en voelde dat die koud was. Haar gezicht vertoonde verbeten trekken. Om de situatie aangenamer te maken moest ik iets vriendelijks tegen haar zeggen. ‘U woont in een prachtig huis, omgeven met mooie oude eiken en ook zo heerlijk rustig.’ Dat kon haar niet zoveel schelen. Ze drukte haar man voorzichtig weg. Nu stond ze naast mij en wilde -zo te zien- haar kant van het verhaal vertellen.
‘Ja, hij kan mooie verhalen ophangen over wat er onderweg allemaal gebeurd is, maar wat zich hier thuis afspeelde is hem in al die jaren totaal ontgaan. Zelfs de geboorte van zijn drie kinderen heeft hij niet meegemaakt. Dan zat hij ergens achter Japan of nog verder, maar ik zat hier en moest het maar in m’n eentje zien te rooien. Hij zag de kinderen pas toen ze al konden lopen. Nu zijn ze gelukkig groot en ze hebben een eigen leven, er zijn al twee kleinkinderen. We hebben een hechte band. Maar sinds een paar weken is er een grote verandering in gekomen nu hij iedere dag aandacht opeist. Hij speelt de baas, dat is hij zo gewend op zijn schip. Orders en controles. Twee kapiteins op één schip, zo ben ik het gaan noemen. Ik wil zo veel mogelijk van die rommel van hem bevrijd worden, vooral die kist met al die onbegrijpelijke zaken. Ja, een prachtige antieke kimono heb ik van hem gekregen en nog meer van die oosterse zaken, maar daar zat ik niet op te wachten. Ik ben zijn geisha niet. Die kist is nu leeg, maar ík weet welke verhalen er in rondhuizen. Als u zou weten wat ík heb meegemaakt …’
Ik keek even naar hem. Hij verschrompelde en boog zich voorover. Zijn grijze pak hing om hem heen als een afgedankt kostuum om een verwaaide vogelverschrikker. Een pak zonder gouden biezen, tressen en ander fraai materiaal dat macht en zelfbewustzijn uitstraalt.

Om een eind te maken aan de penibele situatie stelde ik voor de kist te gaan verslepen. Hij nam het rechterhandvat en ik het linker. Nel waarschuwde dat we de kist niet over de vloer mochten schuiven, het zou de tegels beschadigen. Onder haar toeziend oog, tilden we het gevaarte zo goed en zo kwaad als het ging naar buiten. De volgende klus was de kist in mijn auto te hijsen. Dat ging met veel moeite.
‘Hoe moet je hem er thuis uitkrijgen?’ vroeg de kapitein. Ik zei dat ik iemand zou vragen mij te helpen. Hij stelde voor mee te gaan, als ik hem daarna wel weer terug zou brengen. Voor ik het wist had ik én de kist én de kapitein in de auto. Terwijl ik de motor startte, hoorde ik Nel roepen: ‘Je mag hem houden, hoor!’
We reden rustig naar mijn boshuis. Al rijdend gaf ik hem het bedrag dat overeengekomen was tijdens ons telefoongesprek. In het bos aangekomen, droegen we de kist voorzichtig mijn huis binnen. Vanaf nu zou de kist fungeren als opbergruimte voor míjn souvenirs en herinneringen.
Toen de kapitein in het huisje stond en de omgeving in zich had opgenomen, zei hij: ‘Ik ben zeer tevreden met de nieuwe plek waar mijn kist gaat wonen. Hij had het niet beter kunnen treffen.’ Hij nam het geld, dat ik hem eerder had gegeven, uit zijn zak en gaf het mij met een vriendelijk gebaar terug. ‘Eigenlijk moet ik ú betalen, mijn kist is met vakantie in uw boshuis! Zoiets heeft hij nog niet eerder meegemaakt: kalm wonen in een bos, ver weg van de einder en de rusteloze zee.’
Ik bracht de kapitein terug naar Nel en beloofde dat ik zijn kist met alle egards zou behandelen en dat, als hij behoefte had verhalen te vertellen, hij altijd welkom was. We wisselden adressen en telefoonnummers uit. Ik deed nog een poging de moeilijke situatie van zijn vrouw aan hem duidelijk te maken. Of dat iets heeft uitgehaald weet ik niet. Zijn enige reactie was: ‘Het leven blijft leren, zeker als je ouder wordt.’

Ik vulde mijn nieuwe bezit met zijden- en linnenlappen uit India en met twee dierbare Sole Mio dekens. De witte hangmat uit Brazilië, een doos met bijzondere tropische schelpen, gevonden op het strand van Zanzibar kregen ook een nieuwe bestemming. Bovenop legde ik een klein zakje kruidnagel en een paar kaneelstokken voor de geur, en een potje tropisch zand uit Bagamoyo. Een houten gelukbeeldje uit West-Afrika legde ik tussen de dekens.
Dat weekend kwamen vrienden op bezoek. De kist kwam natuurlijk direct ter sprake. Zij stelden voor om er voorlopig mijn nieuwe bed van te maken. Gezien de lengte zou ik er gemakkelijk in passen. Omdat de andere bedden door hen werden bezet, besloot ik voor een paar nachten gebruik te maken van de kist. Die nacht sliep ik op een donzen kussen tussen de dekens in de grote kist. Het deksel bleef natuurlijk openstaan.

Mijn nieuwe bed was comfortabel en ik droomde van verre stranden. Een grote vis stak zijn kop op en kwam mij halen voor een tropische rondvaart. Ik groette hem vriendelijk en nam als vanzelfsprekend plaats op zijn brede rug. Hij was in bezit van kleine stijgbeugels en in zijn bek had hij een bit met daaraan dunne teugels. Hij zwom rustig door de warme wateren rond een eiland en keek af en toe achterom of ik het nog naar m’n zin had. Als hij te snel ging probeerde ik aan de teugels te trekken, maar hij ging gewoon zijn eigen gang. Ik gaf me al snel aan hem over. Hij wist tenslotte de weg en ik vertrouwde hem volkomen.

 

© els van dinteren

Hoofdzaken

Vanmorgen vroeg deed ik boodschappen. Naast de dagelijkse benodigdheden pakte ik twee versgebakken kersenvlaaitjes uit het vers-schap. In de winkel werd zorgvuldig gelopen, er werd rekening gehouden met route en afstand. Hier en daar groette men elkaar zelfs vanachter de mondkapjes. Na gedane zaken ging ik snel naar huis, pakte alles uit en maakte een sterke koffie met kersenvlaaitje.

Ik herinner me de jaren vijftig. De dagelijkse thuiskomst van mijn vader, met de bus omdat hij beslist geen auto wilde. Dat zou een hele grote auto moeten zijn waar we allemaal zouden passen. Dus geen auto; er werd gereisd met het openbaar vervoer. Bij thuiskomst doken wij vaak als nieuwsgierige kinderen op zijn grote lederen tas. Daarin vonden we altijd wel iets verrassends. Soms gewoon een schijfblok met zijn vulpen, wat krabbels of tekeningen van wat hij tijdens zijn werk had ontdekt, of mooie stoffen die hij kocht bij een weverij of fabriek waar hij die dag werkte. Maar soms ook gewoon een boterham, waar hij die dag niet aan toegekomen was. Als hij in het zuiden van het land was geweest vonden we vaak een zak vol heerlijke vlaaitjes. Genoeg voor iedereen. Soms uit de lokale bakkerswinkel, maar meestal gekocht op het NS-perron van Eindhoven of Breda, bij de man die met zijn witte karretje langs de trein liep. Die met kersen hadden onze voorkeur!

Er werd gedeeld en gesmuld en binnen de kortste tijd was alles weer verdwenen: de herinnering bleef. Een moment van kindergeluk.

Vandaag eenenveertig jaar geleden brachten we hem naar zijn laatste rustplaats. Na de kerkdienst volgde een rit naar het crematorium, waarover de dorpspastoor overigens bezwaar had gemaakt, maar mijn moeder had haar rug had rechtgehouden!  Tot stof….

Is het niet merkwaardig dat de smaak van een eenvoudig kersenvlaaitje een diepe herinnering uit een lang vervlogen tijd kan oproepen en je plotseling weer kind kan maken? Onderdeel van een groot gezin, waarvan niet alle leden meer op deze aarde verkeren? De zoetzure kersensmaak is nog exact dezelfde. Het brein doet haar werk, hopelijk nog lang en alstublieft vooral helder.

 

© els van dinteren

 

 

 

error: Inhoud is auteursrechtelijk beschermd!