Het is nog geen Pasen en toch was ik getuige van een onverwachte opstanding. De opstandeling liep mijn bospad op aan de arm van vriendin R. Hij hing weliswaar wat aan haar en zijn tred was niet de allersterkste, maar hij liep! Iets wat hij en wij niet meer voor mogelijk hadden gehouden. Hij lachte licht cynisch in mijn richting, zijn voeten werden aandachtig neergezet en hij bleef overeind.
Zonder aarzeling nam hij zelfstandig het opstapje voor de deur en binnen ontdeed hij zich voorzichtig van zijn jack. ‘Lekker warm hier, houtkacheltje, heerlijk’.
Ik stond mijn stoel met warm schapenvachtje aan hem af; lekker zacht voor zijn bijna ontbrekende billen. Zijn ouderwetse bakkersbroek met blauwe ruit slingerde om zijn magere benen. Ik keek hem even aan en we lachten alle drie om dit bijzondere tafereel. Zijn vriendin wilde met hem wandelen, maar hij stelde voor zelf met zijn auto naar het boshuis rijden. En dat lukte!
De verhalen bij de kachel waren vooral hilarisch: niet die over zijn slopende ziekte, maar de anekdotes over het RK-geloof, waarin we beiden waren opgevoed. Biechten, scapulier-medaille op de borstrok, de Blasiuszegen tegen kroep, het wijwaters-vaatje, het heilig oliesel, askruisje, nuchter ter communie en het van flauwvallen in een langdurige mis met drie Heren. De Paasweek kwam langs: de met witte kleden afgedekte beelden op witte donderdag en die op goede vrijdag in dieppaars en natuurlijk uiteindelijk het paasvuur en de opstanding. We wisten ervan! Vriendin R. was van andere huize en vermaakte zich vooral over de terugkerende bulderlach.
De dood had hij voorlopig even terzijde geschoven door een immuuntherapie, die zowel tot verbazing van de artsen als voor hemzelf redelijk was aangeslagen. Wat het meest aan hem opviel was zijn oude humor. Door alle pijn en afbraak was zijn vileine humor en eloquente taalgebruik redelijk overeind gebleven. Zijn hersenen waren godzijdank niet aangetast en daar maakte hij ruim gebruik van. We dronken thee met Madeleines en natuurlijk maakte hij de voor de hand liggende opmerking, met een blik naar zijn beide toehoorders: ‘Ja hoor, die kennen we. We lezen soms ook een boek.’
Opeens keerde hij terug naar zijn ziekenhuisbed, waar iets bijzonders was gebeurd. Hij leed aan heftige pijnen, daarom moest een zenuw operatief worden omgelegd. Daarna nam de pijn af en trad herstel tijdelijk in. Op een ochtend stond er een arts naast zijn bed met de vraag: ‘Ken je me nog?’ Het was Rob G., die als jonge leerling bij hem op de lagere school in de klas had gezeten. De mannen hadden elkaar al die jaren niet meer gezien: de patiënt nu 74 jaar en het kleine kereltje inmiddels 60 en hoogleraar neurologie. Een prachtige ontmoeting! Rob kwam dagelijks even bij ‘zijn meester’ langs om naar hem te kijken.
Teruglopend naar de auto deelde hij ons voorzichtig maar standvastig mee: ‘Ik vergat jullie nog iets te vertellen. Ik ben weliswaar tijdelijk opgestaan, maar ik vertrek binnenkort. Er is geen ontkomen meer aan!
Nu, bijna een jaar later lees ik dit verhaal terug: hij is kortgeleden vertrokken.
© els van dinteren